Openingstijden vandaag 10:00 - 17:00 Koop tickets Menu

Immobiele jagers: de wereld van vleesetende planten

1 juli - 30 september

Dit evenement is afgelopen.

door Laura Koopmans

Planten zijn gezond! Ze zitten boordevol voedingsstoffen en vitaminen – supergoed voor ons mensen dus. Via de opname van nutriënten zoals stikstof en fosfaat uit de bodem halen planten die voedzame stoffen uit de bodem. Maar er bestaat ook een groep planten die dieren ‘eet’. Deze planten vind je niet alleen in exotische tropische gebieden: er bestaan ook inheemse carnivoren hier in Nederland! Om te begrijpen waarom deze planten zich zo ontwikkeld hebben en hoe hun vertering werkt, zullen we iets dieper de biologie in duiken.

lees meer

Habitat

Wanneer we het hebben over carnivore planten, doelen we op planten die specifieke structuren hebben ontwikkeld om dieren te vangen en verteren. Dit soort planten komen over de hele wereld voor in gebieden met voedselarme, zure en natte grond. Dat ze in een vergelijkbaar habitat leven is geen toeval. De aanpassingen die carnivore planten ondergaan maken het mogelijk voor deze planten om voedingstoffen – waaronder stikstof – op te nemen uit insecten. Een nat habitat heeft als bijkomend voordeel ook dat er veel insecten aanwezig zijn. Deze hebben namelijk vaak water nodig voor hun eitjes en larven.


Prooi vangen

Carnivoren vangen hun prooi met hulp van aangepaste bladeren, maar om insecten te kunnen verteren moeten deze eerst aangetrokken worden. Dat gebeurt op verschillende manieren; sommige planten produceren zoete nectar waar insecten op afkomen, sommige camoufleren hun bladeren als bloemen en weer anderen lijken zo erg op hun omgeving dat insecten er per ongeluk in terechtkomen. Verder onderscheiden we actieve en passieve vallen. Actieve vallen kunnen bewegen waardoor ze de prooi vastklemmen of opsluiten. Bij passieve vallen glijdt of valt de prooi vanzelf naar binnen. Bij actieve vallen kun je denken aan kleef-, zuig- en klemvallen. Binnen de passieve vallen onderscheiden we fuik-, beker- en plakstripvallen.

  • Actieve kleefvallen (e.g. zonnedauw – Drosera): gebruiken klierharen om hun prooi vast te plakken, waarna het blad zich er langzaam omheen sluit.
  • Zuigvallen (e.g. blaasjeskruid – Utricularia): worden vaak onder water aangetroffen. Deze planten hebben blaasjes met tastharen en een ‘deur’. Wanneer de tastharen aangeraakt worden zuigt het blaasje de prooi door de onderdruk naar binnen.
  • Klemvallen (e.g. venus vliegenval – Dioneae): beschikken over een scharnierend blad met tanden langs de rand, wanneer er een prooi wordt waargenomen klappen de twee bladhelften dicht en zorgen de tanden ervoor dat de prooi niet meer naar buiten kan.
  • Fuikvallen (e.g. kurkentrekkerplant – Genlisea): bij deze soorten bevinden de gemodificeerde bladeren zich ondergronds. Het blad bestaat uit twee kurkentrekkerstructuren die fungeren als fuik; de prooi kan naar binnen, maar niet meer naar buiten.
  • Bekervallen (e.g. bekerplant – Nepenthes): zoals de naam suggereert hebben deze planten een bekervorming vangblad. Prooidieren glijden via de gladde rand van de bekerval naar beneden, waar ze verdrinken en verteerd worden.
  • Passieve kleefvallen (e.g. vetblad – Pynguicula): deze vallen hebben ook bladeren met kleefharen, ze kunnen zich echter niet sluiten om hun prooi.


Vertering en voortplanting

Hoewel er verschillende methodes zijn om insecten te vangen, zijn de manieren van vertering erg vergelijkbaar. Dit gaat door middel van verteringsenzymen die worden uitgescheiden door gespecialiseerde cellen. Deze enzymen zorgen – eventueel met hulp van bacteriën en schimmels – voor de afbraak van de diertjes. Een belangrijk enzym wat hierbij gebruikt wordt is chitinase. Dit stofje zorgt voor de afbraak van chitine: een belangrijke bouwsteen is van het exoskelet van insecten. Na de afbraak blijven er kleine deeltjes over, waaruit de voedingsstoffen door de plant geabsorbeerd kunnen worden.

Al die boobytraps en verteringsstoffen vormen ironisch genoeg ook een obstakel voor de vleeseters, want ze hebben ook insecten nodig voor bestuiving. Gelukkig hebben ze daar wat op gevonden: de bloemen zitten meestal op lange stengels waardoor ze ver van de gevaarlijke vallen staan.


Evolutie

Er zijn meer dan tien plantenfamilies die vleesetend zijn, maar deze zijn niet zo nauw aan elkaar verwant als je misschien zou denken. De aanpassing is namelijk via convergente evolutie in verschillende planten ontstaan. Dit betekent dat de aanpassing niet uit een gemeenschappelijke voorouder komt, maar op verschillende momenten in verschillende plantenlijnen ontstaan is. Charles Darwin suggereerde dit al in 1875, maar het is inmiddels ook bevestigd via uitgebreid moleculair onderzoek.


Zou jij deze fascinerende planten wel eens in het echt willen zien? Kom dan langs in de Hortus om een kijkje te nemen bij het nieuwe carnivorenvak!